Je ontwikkelt beweegmethoden voor mensen met chronische fysieke of mentale beperkingen. Hoe ben je bij deze doelgroep terechtgekomen?
Tijdens mijn professionele carrière heb ik in balletgezelschappen over de hele wereld mogen dansen. Eens ik met pensioen ging, wilde ik dansleraar worden. Zo werd ik een internationaal erkende balletmeester. Uiteindelijk belandde ik in Nederland waar ik een organisatie mocht opzetten voor hedendaagse dans in de zuidelijke regio’s van Nederland.
Tien jaar geleden kreeg een vriend van mij, Mark, de ziekte van Parkinson. Hij vroeg me om hulp. Ik contacteerde de directeur van het operahuis met de vraag of ik een niet-danser mocht meenemen. Hij stemde meteen toe. Mark zag zichzelf in de spiegel en moest wenen. Ik had toen nog geen idee wat Parkinson was en wist niet wat doen. Ik deed het licht uit en zette wat muziek op. Na ongeveer 20 minuten deed ik het licht weer aan en daar stond een heel gelukkig man. “Je noemde me een danser”, zei Mark. “Ik noem iedereen een danser.” En toen benadrukte hij: “Nee, je begrijpt het niet, iedereen noemt me meneer Parkinson. Mensen willen altijd maar voor me zorgen, mijn patatjes snijden. Ik ben mijn identiteit kwijt.” Wat Mark zei raakte me.
Hij inspireerde me om dit voor meer mensen te organiseren, dus besloot ik lessen te geven in het operahuis. Al snel kwamen de media aanhuppelen. Ik had, zonder dat ik het wist, de eerste stappen gezet naar inclusie binnen deze gemeenschap. Parkinson heeft me gered van mezelf, van mijn ego. In de professionele danswereld was ik een maestro, wilde ik werken met de beste gezelschappen en geliefd zijn bij dansers; dat voedt je ego. Nu voel ik me meer in balans dankzij mijn ervaring met mensen met een beperking.